Overslaan en naar de inhoud gaan

‘Ongeveer eenderde van hulpvragers heeft geen afloscapaciteit’

Het beeld is nog onscherp, maar dit lijkt de trend:

‘Ongeveer eenderde van hulpvragers heeft geen afloscapaciteit’

12 december 2024

Onderzoek in 2500 dossiers van hulpvragers die sinds juli 2024 aan een schuldregeling begonnen leert dat er in 35 % van de dossiers geen afloscapaciteit is. Omdat de groep niet helemaal representatief is, denken we dat het percentage uiteindelijk iets lager zal komen te liggen, maar niet heel veel. 

Voor het onderzoek bestudeerden we dossiers van een aantal NVVK-leden. Zij zijn samen actief in 120 gemeenten, waarvan er een aantal behoren tot de 40 grootste gemeenten.

Veel dossiers uit kleinere en middelgrote gemeenten

In deze onderzoeksgroep ontbreken nu nog wel populaties uit de 4 grote steden. Juist grote steden zijn vaak heel actief met inkomensondersteuning, en omdat die lokale ondersteuning sowieso behoorlijk verschillend uitpakt, beïnvloedt dat in dit eerste onderzoek mogelijk de uitkomst. Dat is de eerste reden waarom we denken dat het percentage hulpvragers zonder afloscapaciteit mogelijk nog iets zal dalen.

Wil je meedoen aan ons onderzoek? Meld je aan bij beleidsadviseur Klaas van der Vies

Zoeken naar beschikbare financiële middelen

De tweede reden is: het is bij de onderzochte dossiers de vraag hoe actief er gekeken is naar beschikbaar financieel vermogen. Denk aan een spaarsaldo, de opbrengst van een verkochte auto, een nabetaling van toeslagen en dergelijke.

Soms is het daardoor mogelijk toch eenmalig een bedrag aan te bieden aan schuldeisers. De NVVK heeft in de afgelopen maanden een handreiking uitgebracht hoe dit vermogen vastgesteld kan worden. Wanneer de handleiding consequent gebruikt wordt, leidt dat mogelijk vaker tot schuldregelingen waarbij, als maandelijkse afloscapaciteit ontbreekt, wel eenmalig vermogen ingezet kan worden als aflossing.

Vtlb als ondergrens

Schuldregelingen zonder afloscapaciteit komen vaker voor omdat de NVVK haar beleid inzake het vaststellen van afloscapaciteit wijzigde. Tot mei dit jaar was het de gewoonte van NVVK-leden om voor schuldeisers altijd te komen tot een aflosbedrag, hoe klein ook. Die 'minimale aflossing' (het betrof 5 % van de Participatiewet-uitkering die voor de betrokken hulpvrager gold) werd in mindering gebracht op het bedrag dat de betrokkene eigenlijk nodig had om van te leven.

In mei besloten de NVVK-leden om hulpvragers niet langer onder het sociaal minimum te brengen bij de start van een schuldregeling. Voortaan hanteren we -net als in de Wsnp- het ‘vrij te laten bedrag’ als ondergrens voor het vaststellen van de afloscapaciteit. Consequentie van de nieuwe beleidslijn is dat vaker blijkt dat een hulpvrager geen afloscapaciteit heeft. Bij een klein deel van deze hulpvragers is er nog wel een beetje vermogen dat ingezet kan worden.

Kenmerken dossiers

De nu onderzochte dossiers hebben de volgende kenmerken:

  • 84 % heeft een uitkering, 16 % heeft een baan (bij de groep die wel afloscapaciteit heeft is de verdeling overigens 50/50)
  •  57% is alleenstaand, 23% betreft een alleenstaande ouder met kind(eren), 10% betreft een gezin zonder kinderen en 10 % betreft een gezin met kinderen. Dit komt globaal overeen met het landelijke beeld van onze doelgroep, zie onze jaarverslagen.
  • Uit de onderzochte dossiers blijkt dat er in slechts 4 à 5 % van de dossiers vermogen ingezet is. Hier doen we verder onderzoek naar, omdat we op basis van eerdere gegevens inschatten dat er bij meer hulpvragers wel enig vermogen beschikbaar is.

Om meer zekerheid te krijgen over het juiste percentage hulpvragers zonder afloscapaciteit herhalen we in januari het onderzoek. Dat doen we dan met een grotere groep leden en met meer dossiers. Naar verwachting krijgen we dan een scherper beeld van de situatie.

Wel werk, geen afloscapaciteit

De uitslag brengen we onder de aandacht van het kabinet. Het is bijvoorbeeld veelzeggend dat 16 % van de hulpvragers zonder afloscapaciteit een inkomen uit werk heeft. Voor hen, en ook voor hulpvragers met een uitkering geldt: blijkbaar is er geen enkele ruimte in hun inkomen waarmee ze schulden kunnen aflossen. Dat betekent dat deze mensen op de grens van het bestaansminimum verkeren. Zij kampen met bestaansonzekerheid.

Begeleiding belangrijk, maar dat is niet genoeg

We zien dat de groep hulpvragers zonder afloscapaciteit er voor het grootste deel wonderwel toch in slaagt hun vaste lasten netjes te betalen. Maar zij kunnen geen onverwachte tegenvallers opvangen, en ook geen financiële bijdrage leveren in een schuldregeling. Begeleiding blijft voor deze groep dus van het grootste belang. Het helpt hulpvragers om stabiel te blijven. Maar begeleiding lost het gebrek aan bestedingsruimte niet op. 

Schuldeiser betaalt de rekening

De NVVK pleit er samen met het Nibud en andere maatschappelijke organisaties al langer voor dat het kabinet de aanbevelingen uit het rapport ‘Een zeker bestaan’ van de Commissie Sociaal Minimum onverkort uitvoert. Dat zal ervoor zorgen dat meer hulpvragers afloscapaciteit hebben, zeker de werkende. Zo kunnen we schuldeisers bieden waar ze recht op hebben. Op dit moment betalen schuldeisers de rekening voor de bestaansonzekerheid zoals wij die bij hulpvragers tegenkomen. Ons appèl aan het kabinet is: werk aan een toereikend sociaal minimum.